Roan Asselman is jurist, schrijver, redacteur en voorzitter van het Custodes Instituut. Hij schrijft vandaag in eigen naam.
Ben ik rechts? Ik weet het niet.
Rechts
Het ontbreekt Vlaanderen niet aan rechtse rakkers. Al zingend, vlag hoog in het vaandel, beklagen ze de maatschappelijke invloed van ‘linkse ratten’, die vriendelijk verzocht worden hun ‘matten te rollen’. Linkse landgenoten horen deze gezangen en vrezen een (extreem)rechtse machtsgreep, die ofwel wordt beweend als een fait accompli, ofwel wordt voorgesteld als een agendapunt in 2024. “Rechts regeert”, “de samenleving verrechtst”. Maar een consistente beschrijving van wat nu net ‘rechts’ is, bestaat niet.
Deze bijdrage is geen les moderne geschiedenis — er bestaan veel geschiktere personen om zo’n les te geven. De klassieke scheidingslijnen ten tijde van en sinds de Franse Revolutie (1789), laten we achterwege. Interessanter en belangrijker zijn de retorische vlaggen die vandaag de verschillende politieke ladingen dekken.
Rechtse rakkers
Een favoriet uit de rechtse trukendoos, is de figuur van Adolf Hitler en diens nationaalsocialisme. De nazi’s, zo gaat de redenering, waren niet (extreem)rechts, maar (extreem)links. De concentratiekampen en Jodenvervolging staan niet op het conto van rechts, maar op dat van links. Een verrassing voor de progressieve goegemeente.
Het gedachtegoed van de nazi’s is vreemd en verwerpelijk, en tezelfdertijd gewoon, zij het in (sterk) afgezwakte vorm. Hitler was een volksnationalist. Wie deel uitmaakte van zijn volk, zijn Folk, werd bepaald op basis van ‘ras’, taal en geen kleine dosis mythologie. Wat Hitler niet deed, was zich terugplooien op de eigen nationale grenzen. Duitsland zou uitbreiden, of het zou vergaan. Zijn door zijn zoektocht naar ‘Lebensraum’ gedreven imperialisme bracht de Führer tot in Budapest, Warschau en de grenzen van Moskou.
Hitlers imperialisme had maar weinig te maken met de economische marktlogica die Britse handelaars naar India, Zuid-Afrika en Noord-Amerika bracht. Het hoeft niet te verbazen dat de dictator maar weinig voeling had met de macro- en micro-economische realiteit. De Duitse markt stond ten dienste van de Duitse Staat, die op zijn beurt ten dienste stond van het door Hitler strikt afgebakende Duitse volk. Dat de markt om die reden allesbehalve vrij was, was geen ‘bug’, maar een ‘feature’.
Socialisme
Het nationaalsocialisme was wel degelijk socialistisch, in die zin dat de economie gestuurd werd door de Staat ten voordele van een door de Staat gedefinieerd doel (de ‘oorlogsinspanning’). De lasten die dit voor de industrie met zich meebracht, werd deels gecompenseerd door de verhindering van concurrentie met de door het regime uitgekozen partner; een vorm van staatssteun die de toets van de Europese mededingingsautoriteiten op z’n zachtst niet zou doorstaan.
Een goed voorbeeld is het conflict tussen partijleider Hitler (uit het zuidelijke München) en Gregor Strasser, de voorman van de Noordelijke nazi’s. Strasser, een man van het eerste uur die na de mislukte Bierhalputsch (1923) samen met Hitler opgesloten werd, was op socio-economisch vlak heel wat radicaler (lees: socialistischer) dan zijn baas. De nazipartij in Noord-Duitsland leek steeds meer op de Communistische Partij dan op haar eigen, dominante Hitlerfactie. Strasser zou uiteindelijk geneutraliseerd worden, eerst politiek door zijn gedwongen aftreden (1933) dan fysiek door zijn moord (1934).
Cultuur en economie
Socialisme en planeconomieën zijn ‘links’, kapitalisme en markteconomieën zijn ‘rechts’. Of niet? Nazi’s zijn ‘links’, wat bizar is, aangezien ‘linkse’ westerlingen hun ‘rechtse’ tegenstanders vandaag uitmaken voor ‘nazi’s. Vreemd, al betekent het feit dat een quasi-socialist als Strasser zich thuis voelde bij de nationaalsocialisten van Hitler, dat ook Hitler geen laissez-faire liberaal was.
Deze curiositeit in de politieke retoriek heeft veel, zo niet alles te maken met het feit dat de zowel ‘links’ als ‘rechts’ vlaggen zijn die meer dan één lading dekken. Twee ladingen, om precies te zijn.
Er bestaan twee soorten ‘rechts’: cultureel en economisch. Soms vallen ze samen, even vaak doen ze dat niet. Cultureel rechts houdt zich hoofdzakelijk bezig met thema’s als mens, gezin, gemeenschap en moraal, en dit op een bewarende, waarderende manier. Economisch rechts focust op ondernemingsvrijheid, marktevenwichten en staathuishoudkunde, dit eveneens op een bewarende, waarderende manier. Wat cultureel en economisch rechts traditioneel bindt, is hun wantrouwen jegens een dominante, aanmatigde Staat. Maatschappijen en markten, die sturen zichzelf wel.
Dus: zijn conservatieven ‘rechts’?
Het favoriete antwoord van een advocaat: “ja en neen” — of nog: “dat hangt ervan af.”
Conservatieven zijn cultureel rechts, in die zin dat zij werken aan een zelfsturende, zelfvoorzienende en morele gemeenschap. Dat is het doel. (Eenvoudig is, uiteraard, iets anders.)
Economisch is de cultuurconservatief rechts noch links. Economische welvaart staat ten dienste van het welzijn van de gemeenschap. Sommige conservatieven hebben vanuit die overtuiging economisch een eerder ‘rechtse’ (economisch-liberale) reflex, terwijl andere instinctief voor ‘linksere’ (socialistische) recepten kiezen.
De auteur behoort eerder tot die eerste categorie, maar dat is niet belangrijk. Wat wel belangrijk is, is het voornemen van het conservatisme om niet te vervallen in de economische logica van het optimale resultaat, in het bijzonder wanneer dit optimale resultaat de zwakkeren van onze samenleving achterlaat.
De zorg
Wat doet het conservatisme met zijn zwakkeren? Wat het niet doet, is hen overleveren aan de genadeloze efficiëntie van de vrije markt. Wat het ook niet doet, is hen onder de paternalistische eindverantwoordelijkheid van de Staat plaatsen. Maar wat doet het dan wel?
Het conservatisme begrijpt dat een samenleving meer is dan een economie en dat burgers meer — veel meer — zijn dan producenten en consumenten. Conservatieven staan op de barricaden voor het leven, in het bijzonder dat van diegenen die door overmacht hun eigen leven niet (langer) in de hand hebben. Ze begrijpen dat de beste manier om dit te doen bestaat uit een ondersteunding van de nabijheidszorg, maar zijn niet naïef voor de gaten die de Staat in de 21ste eeuw moet dichten.
Tezelfdertijd heeft het conservatisme geen geduld voor burgers die de gemeenschapszorg met hun antisociaal individualisme en/of naïef cultuurrelativisme onmogelijk maken. Conservatieven zijn geen doetjes die zich stokken in de wielen laten steken door filosofische of politieke tegenstanders. Wie niet voor zichzelf kan zorgen, verdient bijzonder veel; wie niet voor zichzelf wil zorgen of die zorg voor anderen met opzet bemoeilijkt, helemaal niets.