Dr. Filip Buekens is filosoof en hoogleraar aan de KU Leuven (België) en universitair hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg (Nederland). Professor Buekens doceert onder meer logica en argumentatietheorie en taalfilosofie. De voorzitter van het Custodes Instituut en professor Buekens spraken over de subtiele kunst van het argumenteren.
Argumentatie en debat, niet enkel een must voor politici maar ook het voorwerp van wetenschappelijk onderzoek?
‘Zeker — en geen klein beetje. De jongste twintig jaar werd enorm veel en enorm interessant onderzoek gevoerd naar de logica en de argumentatieleer — niet zozeer door filosofen trouwens, maar door psychologen die kijken naar de omstandigheden waarin we meer of minder geneigd zijn om te argumenteren, of drogredenen op te voeren. Deze disciplines hebben bijzonder interessante nieuwe inzichten over de retorica aan het licht gebracht. Het zijn die inzichten die ik in een nieuw boek dat in het najaar van 2024 voor een wat groter publiek zal proberen te duiden.’
Een interessant boek voor politici en niet-politici die hopen hun discours te verfijnen (glimlacht).
‘Theoretische noties uit de filosofie en de psychologie zijn ons leven binnengedrongen. Eén van de voorbeelden, is de notie van het ‘discours’, afkomstig van Franse postmoderne filosofen. Wanneer men het heeft over iemands ‘discours’, bedoelt men doorgaans iets negatief. Als ik het heb over het ‘discours’ van Raoul Hedebouw of Tom Van Grieken, vermoedt u, allicht terecht, dat ik het niet eens ben wat de heren Hedebouw en Van Grieken vertellen. De termen die we gebruiken om een bepaald idee te kaderen hebben een belangrijke persuasieve functie. Tegelijk zijn we ook waakzaam voor manipulatie en misleiding, waardoor een soort van wapenwedloop ontstaat.
Mensen doorzien vaker dan we denken dat ze in deze of gene richting gemanipuleerd worden, waardoor ze ook gaan twijfelen aan de feiten zelf, waar keuzes voor het ene of andere frame altijd gebaseerd zijn. Theorieën over framing zeggen doorgaans dat alles geframed is, maar dat is een misleidende voorstelling omdat het geen onderscheid maakt tussen wetenschappelijke bevindingen en de opportunistische selectie van feiten in functie van je ideologie.’
Niet enkel de pen, maar ook de microfoon is een krachtig wapen.
‘Ik bekijk framing, woordkeuze en andere fenomenen graag vanuit speltheoretisch perspectief. Recent onderzoek toont aan dat wij veel waakzamer zijn voor manipulatie dan de meeste mensen denken, waardoor de framers zelf hun impact dreigen te overschatten. Nog een voorbeeld. Bij Indirecte communicatie ligt de focus op wat je aan je toehoorder wil overbrengen, zonder het te expliciteren en dus met een hoge graad van ‘plausible deniability’, van aannemelijke ontkenning. Wanneer je geconfronteerd wordt met je manipulatie, moet je redelijkerwijze kunnen ontkennen dat je aan het manipuleren was. Denk aan omkoping: niemand is zo dom om de quid pro quo te expliciteren en, bijvoorbeeld, op papier te zetten. De transactie zal op zo’n manier gestructureerd worden dat beide partijen op een aannemelijke manier het bestaan van een ongure overeenkomst kunnen ontkennen. Met veel knipogen en sommen geld die op het juiste moment op de juiste bankrekening terecht komen.’
Geeft u nog eens een voorbeeld van impliciete communicatie.
‘Impliciete communicatie treft men ook aan in de universitaire wandelgangen. Soms zegt men: “cancellen, eigenlijk komt dat toch weinig voor?” Expliciet cancellen? Mensen ontslaan en van de campus verjagen? Nee, natuurlijk niet. Veel gebruikelijker zijn de zachte vormen van ‘cancelling’, verduidelijkt door middel van impliciete communicatie. Dat gaat van iemand ‘vergeten’ uit te nodigen voor een vergadering, van een frons of een zucht wanneer een collega het woord neemt en of een wat incorrecte mening verkondigt. Academici worden zelden expliciet, maar geregeld impliciet het zwijgen opgelegd.’ Mijn collega Andreas De Block heeft dat thema ook aangekaart in een recent boek over ‘linkse’ wetenschap.’
Journalisten communiceren op indirecte wijze met hun lezers.
‘We realiseren ons niet wat het effect is van clickbait, artikels met een zeer sterke, uitdagende titel die de achterliggende lading niet dekt. Elke redacteur van sociale media weet dat heel veel mensen niet verder geraken dan de titel en, misschien, de eerste of eerste twee alinea’s. Dus, als je de belangrijkste nuances verstopt in alinea zeventien, dan is het alsof ze nooit bestaan hebben. Ook dat is een voorbeeld van ‘plausible deniability’; wanneer critici hen erop wijzen dat ze ongenuanceerd zijn, verwijzen de journalisten in kwestie naar het ‘artikel in zijn geheel’ of naar een passage verderop in het artikel. De manipulatie was niet de bedoeling — de journalist heeft de andere elementen het verhaal immers verteld, zij het op een plaats waar ze verstopt zitten.’
Mensen gebruiken platformen als Facebook en X (Twitter) als verzamelplaatsen voor nieuws. Willen journalisten dat hun artikelen eruit springen, dan hebben ze in het oog springende titels en ‘teasers’ nodig.
‘Sociale media als X zijn een parodie op communicatie. Vroeg had je de spreekbuis, de journalist enerzijds en de lezer anderzijds, met daartussen eventueel de fameuze lezersbrief. Maar vandaag kan iedereen naast lezer ook spreekbuis en zelfs opiniemaker worden, ongehinderd door motivatieplicht of feitenkennis. Bluf en grofheid overtroeven diegenen die een genuanceerder, maar minder ‘flashy’ standpunt promoten. Voorzichtigheid is niet sexy, minder interessant voor de doorsnee X-gebruiker. Mensen nemen niet meer te tijd om zich zorgvuldig in te lezen in een problematiek, en er ontstaat een illusie van ‘goed geïnformeerd’ te zijn.’
U doceert over drogredenen. Politici, al dan niet op X, worden soms verweten zich te verlagen tot ‘slippery slopes’ wanneer ze waarschuwen voor de gevolgen van de voorstellen van een tegenstander. Licht u even toe?
‘De hellend vlak-redenering is een heel mooi voorbeeld van het feit dat eenzelfde type redenering in de ene context een drogreden kan zijn, en in andere contexten een bijna evident tegenargument. Ik sta nogal huivering tegenover het standaardmodel van drogredenen, dat stelt dat je ze gemakkelijk kunt herkennen en met eenvoudige regels het juist en verkeerd gebruik ervan uit elkaar kunt halen.
Soms is het hellend vlak, de ‘slippery slope’ aanwezig, soms is ze dat niet. En dat kan je enkel doen door zeer nauwgezet de concrete feiten te analyseren en in te schatten. Het fundament van het hellend vlak is de kettingredenering: als ‘A’, dan ‘B’, als ‘B’, dan ‘C’, als ‘C’, dan ‘D’. En als ‘D’ iets ongewenst is, een doemscenario, dan moeten we ten alle kosten ook ‘A’ vermijden, want ‘A’ leidt onvermijdelijk, via ‘B’ en ‘C’, tot ‘D’. De politieke tegenstander die ‘A’ promoot, iets relatief onschuldig, promoot, zo gaat de redenering, ook ‘D’. En als ‘A’ relatief populair is, maar ‘D’ niet, kan je als tegenstander ook de slaagkans van ‘A’ beschadigen.’
Hellende vlakken zijn dus niet per definitie verkeerd?
‘Denk aan Jozef Roth. Hij was een Joods-Oostenrijkse journalist en in die hoedanigheid de kanarie in de koolmijn van het Duitse fascisme. Al in de jaren ’20 maakte Roth opmerkelijk correcte analyses over de gevaren van Adolf Hitlers nazi’s. En hij doet daar een aantal voorspellingen over de toekomst van Duitsland onder de latere Führer, voorspellingen die in de jaren ’30 en ’40 bijna één voor één zijn uitgekomen. Die voorspellingen, die doembeelden waren gebaseerd op een ‘slippery slope’: indien ‘A’, dan ‘B’, dan ‘C’ enz. Maar post-factum heeft hij gelijk gekregen. Het slippery slope argumenten heeft alle voor-en nadelen van een voorspelling: als ze uitkomt ben je de held, als ze niet uitkomt, een onbetrouwbare weersvoorspeller.’
Is het pas mogelijk om correcte en verkeerde slippery slopes van elkaar te onderscheiden nadat de feiten zich al dan niet hebben voorgedaan?
‘Mensen onderschatten het belang van toeval, van de samenloop van omstandigheden die tot tragische gebeurtenissen kan leiden. Wij rationaliseren heel veel achteraf. En mensen die een voorspelling maken over de toekomst, een voorspelling die gebaseerd is op een slippery slope, een hellend vlak, en vervolgens gelijk krijgen, krijgen daarom nog geen gelijk op basis van het hellend vlak dat ze zelf naar voren schoven. Het kan zijn dat ‘A’ en ‘D’ beide voorkwamen, maar dat het ene niet uit het andere volgde. Of dat ‘A’, ‘B’, ‘C’ en ‘D’ één voor één plaatsvonden, maar dat ze alle vier afhankelijk waren van een andere factor ‘E’ die inwerkte op het politiek of maatschappelijk klimaat. We overschatten ons inzicht in de wereld.’
Politiek en wetenschap lijken steeds sterker verweven. Experten worden opgevoerd in tv-studio’s en niet steeds om het over hun expertise te hebben.
‘Als een bekend viroloog zich op zeer polariserende manier gaat uitspreken in een domein dat buiten zijn expertisedomein valt, dreigt hij ook zijn geloofwaardigheid te verliezen binnen zijn eigenlijk expertisedomein. Dat zou jammer zijn. Maar mensen zijn ijdel.’
Als wetenschapper maakt u zich zorgen om de academische integriteit van de academici die het covid-19-beleid moeten evalueren. Zijzelf en hun collega’s investeerden hun academisch kapitaal in een verkozen politiek beleid.
‘Ik denk aan de discussie over de mondmaskerdracht. In het begin was een verregaande mondmaskerplicht, gelet op de beschikbare informatie, een faire maatregel. Dat er geen harde bewijzen waren dat een mondmasker een grote impact had op de verspreiding van het virus, hoefde immers geen argument te zijn tegen de maatregel. Absence of evidence (afwezigheid van bewijs) is immers niet hetzelfde als evidence of absence (bewijs van afwezigheid). We waren niet zeker of de mondmaskers werkten, maar gelet op het oplopend aantal doden, was dat op dat moment minder belangrijk. Ik huldig het voorzorgsprincipe in precaire situaties, maar het is minstens even belangrijk dat zij die dat huldigen achteraf ook hun mening bijstellen. Het bijstellen van een mening op basis van nieuwe inzichten zou een vanzelfsprekende zaak moeten zijn. Helaas wordt het vaak afgeschilderd als opportunisme.
Koppigheid is een ambivalent fenomeen. Wanneer je als wetenschapper, als mens een stelling verdedigt in het publiek debat, ga je de andere wetenschappers, de andere mensen maar overtuigen wanneer je je toewijding signaleert. Je moet koppig zijn; je moet in jezelf geloven zodat anderen ook in jou en je visie gaan geloven. Toch is dat ook een risico voor wetenschappers. Wetenschap is immers een proces, is steeds in flux. En als wetenschapper moet je je laten leiden door de feiten en dus je opvattingen kunnen herzien. Dit element had veel meer in de corona-communicatie moeten opgenomen worden. Ik denk dat we pas over enkele jaren, en na grondig onderzoek, gaan leren waar we juist zaten en waar we ons vergist hebben. Dàt is pas echte vooruitgang.’
Politici die van mening veranderen worden verweten weinig standvastig te zijn. ‘Flip-flops’, in het Engels.
‘Ik heb geen enkel probleem met politici die hun standpunten op basis van nieuw bewijs of voortschrijdend inzicht op de schop doen. Ik heb zelfs veel respect voor hen en media zouden meer in de verf moeten zetten dat verantwoord veranderen van mening op grond van inzicht of veranderende omstandigheden niet ‘inconsequent’ is, maar juist van veel verstand getuigt. Neem nu kernenergie. De mythes die over kernenergie en kernafval verteld worden, creëren doembeelden die niet op feiten steunen. Toen Guy Verhofstadt (Open VLD) in 2003 de kerncentrales afschafte om de groenen aan boord te halen, werd de eigenlijke afschaffing tot 2025 uitgesteld.
Wel, we zijn vijfentwintig jaar verder, en plots heb je Poetin, torenhoge energieprijzen, nieuwe technologie en een klimaatcrisis. Dan zou het toch vanzelfsprekend moeten zijn dat we alle argumenten herbekijken? We eisen evidence-based medicine, waarom ook geen evidence-based energiebeleid? Journalisten zouden veel waakzamer moeten zijn wanneer politici ‘feiten’ opvoeren. Tegelijk moet je beseffen dat ‘factcheckers’ vaak niet hun naam waardig zijn. Onze inzichten worden voortdurend bijgesteld in het licht van nieuwe aanwijzingen. In sommige gevallen zijn de feiten zo helder dat een factcheck mogelijk is, maar in veel andere gevallen is dat een illusie. Niemand lijkt nog te weten wat Popper ons geleerd heeft: een goede theorie is falsifieerbaar. En wat ruimer: elk inzicht kan verbeterd en verfijnd worden. ‘Evidence-based’, dat is de kern van het verhaal. Iedereen heeft het recht op ideologie, maar de idee dat feiten een ideologie impliceren heeft het nare gevolg dat men wetenschap gaat ontkennen wanneer die niet meer in het ideologische kraam past.’
Nog een uitsmijter, professor. Zijn het Vlaams Belang en de PVDA ‘ondemocratische partijen’, zoals tegenstanders wel eens aanhalen?
‘Ik denk dat onze rechtsstaat meer dan robuust genoeg is om voorstellen van Vlaams Belang en de PVDA binnen het systeem te kanaliseren. Ik zie in het Vlaams Belang weinig gevaar, ook al zitten daar rare figuren met zeer rare ideeën. Ook Groen en de PVDA zijn extreme partijen, maar ook zij lijken me geen bedreiging van de fundamenten van de rechtsstaat. We kunnen best wel tegen een stootje. De echte bedreiging komt van de steeds anoniemere administratie die met excessieve regelgeving een surveillance society aan het creëren is waarin iedereen overal gecontroleerd kan worden. Wie ook in dat klimaat aan de macht zal komen, zal aan de immense verleiding moeten weerstaan om van die kennis geen misbruik te maken. Ik hoop dat het beheersen van regelgeving en surveillance een belangrijk politiek agendapunt voor de verkiezingen zal worden. Het baart me nog de meeste zorgen.’