Home

Over ons

Diensten

Realisaties

Contact


Just a farmer’s son from Belgium”, kopt het verkiezingsbord van de 28-jarige Bram Van Hecke. De boerenzoon en bio-ingenieur, van 2019 tot en met januari 2024 voorzitter van de Groene Kring, werd eerder dit jaar voorgesteld als eerste opvolger op de Europese cd&v-lijst. Het Custodes Instituut sprak met Bram, over het belang van het boerenleven en zijn visie voor de toekomst.

ROAN ASSELMAN: Bram, als voorzitter van de Groene Kring sprak u over een “ontbrekend perspectief” voor jonge boeren. Wat bedoelde u daarmee?

BRAM VAN HECKE: Voor mij betekent perspectief aan iets beginnen en weten dat je het waarschijnlijk tot een goed eind kan brengen. Als je beslissingen neemt op de lange termijn, dan moet je ook ver vooruit kunnen kijken. Een landbouwer neemt een bedrijf over voor de komende 30 tot 40 jaar. Je koopt geen huis als je niet zeker weet dat over 30 jaar eigendomsrecht nog steeds zal bestaan. Zo is het ook in de landbouwsector. Je moet een plaats kunnen zien voor jezelf over enkele decennia.

En om perspectief te zien, heb je natuurlijk een aantal zaken nodig. Ten eerste is daartoe een overheid vereist die vertrouwen uitstraalt naar de landbouwsector. Ten tweede moet de overheid bepalen welke plaats er is voor landbouwers en hoe boeren daarin een inkomen kunnen verdienen en rechtszekerheid hebben, op de lange termijn. Ten derde, heb je concrete maatregelen nodig die vandaag dat vertrouwen kunnen geven. Die drie zaken ontbraken: de overheid leek haar boeren liever kwijt dan rijk, ze had amper een idee waar ze de sector over pakweg 20 jaar ziet, en wist onvoldoende maatregelen te formuleren die boeren moeten helpen om een leefbaar bedrijf uit te bouwen in Vlaanderen. Het perspectief ontbrak volledig.

Het is natuurlijk ook niet simpel om een perspectief te voorzien. Boeren zijn ondernemers die zich kunnen en moeten aanpassen aan omstandigheden. Maar boeren mogen wel verwachten dat er voor hen ruimte wordt gecreëerd.

West-Europa werd opgeschrikt door de zogenaamde boerenprotesten. Landbouwers en hun tractoren bezetten verschillende Europese hoofdsteden. Legt u uit aan een leek waartegen zij betoogden?

Boeren verwachten dat er een perspectief voor hen wordt gecreëerd. In de plaats daarvan krijgen ze steeds meer regels, doelen, rechtsonzekerheid en zelfs ‘bashing’ te verduren. Dat vloekt compleet met het karakter van de boer: een landbouwer wil meestappen in maatschappelijke ontwikkelingen, maar wil in ruil daarvoor wel zekerheid en perspectief, zodat wat hun families al decennia doen, mogelijk blijft.

Europa heeft de voorbije jaren vooral gewerkt aan milieubeleid en extra regels die, hoewel zeker nodig, de bal uiteindelijk volledig missloegen. Ze vergaten immers dat de voornaamste kennis over het terrein waarop boeren werken, ook bij de boeren zelf zit. Zo kwamen heel wat absurde regels, rechtsonzekerheid en druk op het inkomen op boeren af.

Heel lang hebben boeren dat echter opgestapeld. Buiten het stikstofakkoord in Vlaanderen en Nederland, betrof het vaak ook kleine extra regels die alleenstaand niet veel impact hadden, maar allemaal opgeteld een enorme berg vormden. Logisch natuurlijk, dat die emmer op een bepaald moment overloopt.

Om een voorbeeld te geven: de rigiditeit waarin onze overheid werkt, gaat zo ver dat wij thuis een bepaalde datum kregen waarna we pas mochten ploegen. Het heeft heel veel tijd gekost om aan Europa duidelijk te maken dat die datum voor ons niet werkt. Maar de Commissie bleef halsstarrig vasthouden aan de gedachte dat zij wél wist wanneer wij konden ploegen. Het is niet onlogisch dat boeren dan knettergek worden van een ambtenaar die vanuit een hoge toren in Brussel wel eens zal vertellen hoe een boer zijn beroep moet uitoefenen. Wanneer iemand die nooit botten draagt, geen enkel risico neemt en hoe dan ook een riant loon blijft behouden, komt vertellen hoe een landbouwer moet werken… Ja, dat is wraakroepend.

Uw keuze voor de Europese lijst is geen toeval, aangezien landbouwbeleid in belangrijke mate op het Europese niveau vastgelegd wordt. Welke concrete maatregelen moet de Europese Unie nemen om landbouwers opnieuw perspectief te geven?

De overheid moet af van het wantrouwen dat ze koestert jegens haar burgers. De sector staat voor een aantal uitdagingen. Denk aan klimaat, milieu, dierenwelzijn… Die uitdagingen zijn legitiem en democratisch. Dat de overheid daar doelstellingen aan koppelt is goed en nodig. Maar de overheid moet vervolgens niet proberen iedereen een camera boven het hoofd te hangen. Ze moet samenwerken met haar burgers, inclusief haar boeren, om die doelen te bereiken, met zoveel mogelijk vrijheid voor elke burger.

Concreet wil dat zeggen: boeren opnieuw centraal stellen. Zij zijn de mensen die ervoor gaan zorgen dat we binnen 20 jaar milieu- en klimaatdoelstellingen hebben gehaald, terwijl we nog steeds betaalbaar, lekker en divers kunnen eten. Elk beleid dat we voeren, moet dus getoetst worden aan hen.

In de praktijk betekent dat bijvoorbeeld ambitieuze doelen stellen voor de pesticidenreductie. Maar vervolgens samen met boeren bekijken hoe deze bereikt kunnen worden. Onmiddellijk moet aan boeren worden gevraagd waar zij knelpunten zien. Welke aanpassingen nodig zijn in het markt-, handels-, investerings- en adviesbeleid. Zo gaan vooruitgang en zorg hand in hand. We tonen vertrouwen in boeren en voorkomen absurde wetgeving.

Uw keuze voor de Europese lijst is weinig verrassend, uw keuze voor de cd&v misschien wel. In Vlaanderen is de kritiek van de landbouwers immers in belangrijke gericht tegen de Vlaamse regering waarvan de cd&v deel uitmaakt. Wat trok u aan tot de recepten van de christendemocraten?

Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik de afgelopen jaren boos ben geweest op elke partij. Maar intentieprocessen tegen de landbouw, daar verdenk ik maar weinigen van. Dat de komende jaren, wat de landbouw betreft, beter moeten zijn dan de afgelopen jaren, is duidelijk. Maar ik geloof niet dat de manier om dit op te lossen is door overal op te ‘bashen’ en buiten het systeem te gaan staan. We moeten de oplossing vinden binnen ons democratisch systeem en in evenwicht met andere doelen zoals, bijvoorbeeld, duurzaamheid.

Dé grote fout die gemaakt is, in veel domeinen trouwens, is dat we te veel beleid voeren vanuit ivoren torens en beleidsmakers zich te weinig verplaatsen in de realiteit op het terrein. Tenenkrullend hoe we discussiëren over onderwijs zonder leerkrachten. Tenenkrullend dat we niet lijken te kunnen luisteren naar boeren wanneer het gaat over landbouw. De Green Deal is daar een toonbeeld van. We stellen doelen voor landbouw en natuur, maar zijn vergeten om een lokale toets te doen en ons de vraag te stellen hoe een landbouwer in pakweg Oudsbergen of Oudekapelle daarmee moet omgaan.

Dat vertolkt cd&v voor mij. Het is een partij die zegt waarop het staat. We hebben geen nood aan praatjes die goed klinken, maar ons vervolgens niet vooruit helpen. De problemen, die moeten we benoemen. Dat is de eerste stap. Maar als we die problemen oplossen, dan moeten we het gesprek aangaan. Luisteren. Een voorstel doen, kijken waar het snijdt, terug aan de slag gaan. Mensen betrekken. Dat doet cd&v als geen ander. Jo Brouns die met boeren gaat praten in Riemst en Koekelare, dat is voor mij de essentie van beleid voeren.

Daarnaast, en dat is iets wat ik heel erg mis in andere conservatieve partijen, kan ik me sterk vinden in het evenwicht tussen zorgen en hard zijn. Ik heb zelf een bloedhekel aan mensen die het laten hangen vanuit een soort luiheid. Die mensen moeten we een duwtje geven. Maar er zijn ook mensen waar dat niet zo is. Pech bestaat, malchance bestaat en hard werken zonder resultaat bestaat eveneens. Als je denkt aan een poetsvrouw met twee kinderen die nog moet gaan flexijobben om alles rond te krijgen, dan moet je gewoon toegeven dat dat fout zit. Ook dat is het DNA van cd&v voor mij.

Agricultuur werd een enigszins verrassend thema in de westerse cultuurstrijd. Het landbouwersbestaan wordt soms voorgesteld als een baken van onafhankelijkheid, van de overheid en van het buitenland. Wat maakt u hiervan?

Tolstoj beschreef boeren in Oorlog en Vrede als “anarchisten, diep van binnen”. Daar is vermoedelijk wel wat van aan. Dat is ook niet onlogisch. Als je job je leven en identiteit is, je familie dat al decennia doet en je steeds blootgesteld bent aan de grillen van de natuur en het weer, dan ga je anders denken over veel zaken.

Ten eerste word je conservatiever. Als boer weet je beter dan wie dan ook dat revoluties gewoonlijk geen goed idee zijn. Stel je voor dat je plots wil stoppen met pesticiden. Je doet dat van dag 1 op 2. Terwijl je leert, ziet wat lukt en wat niet, fouten maakt, en nog steeds bent blootgesteld aan de grillen van het weer en de markt, mislukt je oogst misschien. Dat wil zeggen dat je een volledig jaar geen inkomen hebt. Op dat moment is die zo nodige revolutie vooral een theoretisch gegeven. In de praktijk zal je elk jaar wat proberen, om zo stappen te zetten. Om zo ook te zien wat wel al goed loopt.

Ten tweede sta je op je onafhankelijkheid. Als boer ben je afhankelijk van je dieren, je bodem, je gewassen. Jij kent die het best. Je bent er immers elke dag mee bezig en ze zijn je voornaamste productiefactoren. Ze verschillen ook. Geen twee koeien zijn gelijk. Twee akkers verschillen danig. Als een overheid dan niet naar je toekomt met doelen, maar met kleine regeltjes die je vooral met papierwerk opzadelen, zonder iets écht te verbeteren, dan word je logischerwijs boos.

Ten derde is er een groot cultuurverschil. Boeren zijn zelden de mensen van de grote theorieën, de baanbrekende visies of pompeuze levensbeschouwingen. Ze zijn pragmatisch, praktisch en down-to-earth. Dat moet ook. Ander run je geen bedrijf waarin je oogst op een nacht kan wegregenen of je dieren plots ziek kunnen worden. Dat contrasteert nogal met de overheid waarbij het beleid al te vaak voortkomt uit grote theorieën, met ambtenaren die zelden meegedraaid hebben in de sectoren die ze reguleren.

Boeren zijn dus de kanaries in de koolmijn. We staan allen op onze onafhankelijkheid. We zijn allen enigszins behoudsgezind. Maar ons inkomen hangt er maar zelden van af. Ons voortbestaan, onze identiteit is er niet mee vervlochten. Dat maakt een gigantisch verschil. Dat is de reden dat ze op een bepaald moment zeggen: “ik ga de straat op, en ik geef een signaal tot er geluisterd wordt. Dit gaat niet over mijn job. Niet over een beroepsgroep. Dit gaat over mijn identiteit, mijn familie, over wie ik ben.”